De begroting is opgesteld met inachtneming van de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).
Volgens het BBV is het gemodificeerd stelsel van lasten en baten van toepassing.
In overeenstemming met de BBV-regelgeving is het autorisatieniveau bepaald op het totaal van de lasten en het totaal van de baten per programma.
De begroting geeft in overeenstemming met de normen van het BBV een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de financiële positie en over de baten en lasten.
De baten en lasten worden tenzij anders vermeld toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben.
Basis voor de ramingen in de begroting
De begroting 2020 bestaat uit de oorspronkelijke ramingen van ongewijzigd beleid met daarbij de effecten van de bestuursrapportage 2019 die op 13 september 2019 door PS is vastgesteld.
De lasten als gevolg van voorlopige subsidie toekenningen worden genomen op het moment van het beschikken (afgeven van de beschikking), tenzij:
- De hoogte van de subsidie expliciet is verbonden aan de te leveren prestaties (p x q subsidies), voorbeeld hiervan is een vast bedrag aan subsidie per aangelegd bushokje;
- De subsidie op basis van de subsidiebeschikking expliciet toe te rekenen is aan volgende begrotingsjaren (bijvoorbeeld (1) een subsidie sport toegekend in 2019, maar voor exploitatiejaar 2020. Een toekenning van een beschikking voor een project in 2020, maar in de beschikking wordt expliciet aangegeven dat het project uitgevoerd zal worden in 2022;
- Op basis van het subsidieproces de indruk bestaat dat de start van het project expliciet is gepland in een ander boekjaar (bijvoorbeeld het eind december nog toekennen van subsidies). Bij de start van een project kan hierbij ook gedacht worden aan voorbereidingswerkzaamheden, zoals opmaken van bestek, tekeningen e.d.;
- Per balansdatum al een betrouwbare schatting kan worden gemaakt van de eventueel terug te vorderen subsidie (dit corrigeren op de last). Dan wordt een vordering opgenomen in de jaarverslaggeving (inclusief correctie op de lasten) indien op een betrouwbare wijze kan worden ingeschat welk deel van de toegekende subsidies zal worden ingetrokken dan wel lager zal worden vastgesteld. Indien blijkt dat dit bijvoorbeeld op basis van de afgelopen jaren geen constant beeld oplevert en derhalve geen betrouwbare inschatting gemaakt kan worden, dan wordt de vordering uit voorzichtigheid nog niet verantwoord.
In januari 2019 heeft de Commissie BBV de handreiking “Verantwoorden van subsidies” gepubliceerd. In de handreiking gaat de Commissie BBV in op de vraag wanneer de subsidie als last bij de subsidiegever en als bate bij de subsidieontvanger dient te worden verantwoord.
In de handreiking geeft de Commissie BBV aan dat de verwerkingswijze afhangt van het type subsidie en de gestelde voorwaarden, waarbij de Commissie BBV - bij voorwaardelijke subsidieverstrekkingen (exploitatie- en investeringssubsidies) – aangeeft dat de subsidielast op basis van toerekeningsbeginsel verantwoord dient te worden. Dit betekent dat de subsidielast verantwoord dient te worden in het jaar waarin door de subsidieontvanger de prestatie (waarvoor de subsidie voor is verstrekt) is geleverd en (gedeeltelijk) aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Zoals hierboven toegelicht, zijn/worden de verstrekte (voorwaardelijke exploitatie- en investerings)subsidies in de begroting van de provincie Noord-Brabant geraamd op basis van het voorzichtigheidsprincipe. Deze verwerkingswijze wijkt derhalve af van de verwerkingswijze zoals opgenomen in de handreiking “Verantwoorden van subsidies” d.d. 21 januari 2019 van de Commissie BBV.
Het IPO heeft het rijk/de commissie BBV verzocht om de handreiking nog niet op het jaar 2019 van toepassing te verklaren omdat voor de provincies de gevolgen van de wijziging groot zijn en er nog teveel onduidelijk is over de precieze impact van deze wijziging. Het rijk heeft daarmee ingestemd. De provincies volgen nu gezamenlijk met BZK een traject om de gevolgen van de handreiking in kaart te brengen dat tevens moet resulteren in een eenduidige gedragslijn voor alle provincies m.b.t. de verwerking van subsidielasten die voor de provincies werkbaar is en ook aanvaardbaar is voor het rijk.
Complicerende factoren daarbij zijn dat:
- de handreiking op punten verder zou dienen te worden uitgewerkt, omdat deze niet consistent lijkt te zijn met de bestaande BBV-regels (van vóór de handreiking);
- de handreiking blijkens de nadere toelichting van een lid van de commissie BBV niet zozeer lijkt te zijn ingegeven door een na te streven eenduidige toepassing van het gemodificeerd lasten/batenstelsel, maar eerder door de wens van het rijk om meer grip te krijgen op de inschatting van het EMU-saldo;
- uit de discussies die door IPO met BZK in dit traject worden gevoerd, de nadruk vanuit BZK heel erg ligt bij het nemen van lasten o.b.v. tussentijdse rapportages van subsidieontvangers over de tot dat tijdstip gedeeltelijk geleverde subsidieprestatie. Daarmee wordt de administratieve lastendruk aan het einde van het jaar bij de provincie en bij de subsidieontvangers onnodig verhoogd en zal ook de administratieve lastendruk bij de accountantscontrole toenemen.
Omdat de discussie van de provincies met het rijk over een te volgen pragmatische insteek die aansluit bij de bedoeling van de handreiking nog niet heeft geleid tot een concrete werkwijze voor het nemen van subsidielasten in begroting en jaarrekening is er voor de begroting 2020 en verder nog geen wijziging in de manier van lastenraming doorgevoerd.
Wanneer de handreiking voor 2020 ongewijzigd blijft, dient in de jaarrekening 2020 een stelselwijziging voor de verantwoording van de subsidielasten naar het toerekeningsbeginsel plaats te vinden. Een wijziging naar de verwerkingswijze op basis van het toerekeningsbeginsel betreft een complexe en omvangrijke transitie met ingrijpende impact op de bedrijfsvoering. De daadwerkelijke financiële impact kan – vanwege het ontbreken van de benodigde informatie - op dit moment echter nog niet worden bepaald.