Opcenten motorrijtuigenbelasting
De opbrengst uit de opcenten motorrijtuigenbelasting vormt de belangrijkste bron van inkomsten voor de provincie. Op grond van artikel 222 van de Provinciewet worden provinciale opcenten geheven. De opbrengst wordt tot de algemene dekkingsmiddelen gerekend. Dit betekent dat aan de besteding geen voorwaarden zijn verbonden.
De raming en de realisatie van de opcenten wordt bepaald door de uitkomst van het aantal personenauto’s en motoren maal het tarief. Het tarief is een percentage waarmee de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting –die van rijkswege wordt geheven op personenauto’s en motoren – wordt vermeerderd. De meeropbrengst die dit oplevert is voor de provincie.
Naast het tarief hebben mutaties in het wagenpark effect op de totale opbrengst van de opcenten. De mutaties zijn te onderscheiden in volume-effect, gewichtseffect en effect van de milieubelasting van de auto.
Door het Rijk wordt elk jaar het maximumniveau van de opcentenheffing vastgesteld. De provincie bepaalt zelf in hoeverre zij de vrije capaciteit (verschil wettelijk maximum -/- provinciaal opcententarief) wil benutten. De datum waarop provincies hun opcenten kunnen wijzigen is met ingang van 1 januari van enig jaar.
De MRB-raming is in de begroting 2019 vastgesteld op € 257 mln. De uiteindelijke jaaropbrengst bedraagt € 259,4 mln wat een voordelig resultaat inhoudt van 0,9%. Deze afwijking heeft te maken met een stijging van de belastingcapaciteit in het tweede half jaar.
Eind 2019 stonden in Noord-Brabant ca. 1.4017.000 (eind 2018 1.400.000) personenauto’s geregistreerd en ca. 113.200 (eind 2018 111.700) motoren. Er is sprake geweest van een lichte autonome groei van het wagenpark.
Provinciale lastendruk m.b.t. opcenten motorrijtuigenbelasting
Het door het Rijk vastgestelde maximale opcententarief is per 1 januari 2019 wettelijk bepaald op 113,2 opcenten en wordt jaarlijks geïndexeerd.
In de heffingsverordening opcenten Motorrijtuigenbelasting is voor 2019 het tarief vastgesteld op 76,1 opcenten (PS 48/18).
In onderstaande tabel is een vergelijking opgenomen van de vastgestelde opcententarieven van alle provincies.
Een vergelijking van de vastgestelde opcententarieven van alle provincies staat in de volgende tabel.
|
(per 1 januari 2019) |
Vastgesteld tarief |
Onbenutte belastingcapaciteit |
1 |
Drenthe |
92,0 |
18,7% |
2 |
Groningen |
90,4 |
20,1% |
3 |
Zuid-Holland |
90,4 |
20,1% |
4 |
Gelderland |
89,2 |
21,2% |
5 |
Zeeland |
89,1 |
21,3% |
6 |
Overijssel |
79,9 |
29,4% |
7 |
Flevoland |
79,8 |
29,5% |
8 |
Limburg |
77,9 |
31,2% |
9 |
Noord-Brabant |
76,1 |
32,8% |
10 |
Utrecht |
72,6 |
35,9% |
11 |
Friesland |
71,1 |
37,2% |
11 |
Noord-Holland |
67,9 |
40,0% |
|
|
|
|
|
Gemiddeld tarief |
81,4 |
|
|
Maximaal tarief |
113,2 |
|
In de rangorde van opcentenheffing van hoog naar laag komt de provincie Noord-Brabant uit op een 9e plaats. In 2019 is de lastendruk m.b.t. de opcenten op de motorrijtuigenbelasting in relatieve zin onder het landelijk gemiddelde gebleven
Onbenutte belastingcapaciteit
De onbenutte belastingcapaciteit is het verschil tussen de theoretische opbrengst op basis van het wettelijk vastgestelde maximumtarief en de opbrengst gebaseerd op het tarief van de provincie.
De onbenutte belastingcapaciteit bedraagt rekening houdend met het maximale tarief van 115 opcenten voor het jaar 2020 ca € 132,6 miljoen.
Er is een relatie tussen de opcentenheffing (omvang wagenpark in aantallen en gewicht) en de algemene uitkering uit het Provinciefonds. In het verdeelmodel van het fonds telt de belastingcapaciteit (tegen een algemeen rekentarief) mee als een (negatieve) inkomstenmaatstaf. Anders gezegd: een relatief grotere belastingcapaciteit (zoals in Noord-Brabant) leidt tot een naar verhouding lagere provinciefondsuitkering.