Nazorgheffing in het kader van de Nazorgregeling Wet Milieubeheer
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verantwoordelijk voor de nazorg van alle stortplaatsen waar na de peildatum 1 september 1996 nog afval is/wordt gestort, met uitzondering van (mede) door het Rijk gedreven stortplaatsen. In de provincie Noord-Brabant geldt dit laatste voor baggerspeciedepot Hollandsch Diep. Om het eeuwigdurend milieu hygiënisch beheer door de Provincie van deze stortplaatsen te verzekeren is, conform de wettelijke regeling, een Nazorgfonds (een aparte rechtspersoon) ingesteld.
De exploitant van een stortplaats die onder deze wettelijke regeling valt, moet een nazorgplan opstellen en dat voorleggen aan de provincie. Op basis van het nazorgplan wordt met het Rekenmodel IPO-Nazorg Stortplaatsen en baggerdepots (RINAS) een doelvermogen bepaald. Om het doelvermogen op te bouwen wordt aan de stortplaatsbeheerder een heffing opgelegd die in het fonds wordt gestort. De heffing vindt plaats op grond van de vastgestelde verordening Nazorgheffing Noord-Brabant die door Provinciale Staten voor het laatst is gewijzigd op 5 april 2024. De nazorgheffing uitsluitend bestemd voor de uitvoering van de nazorg van gesloten stortplaatsen. De provincie fungeert als ontvanger voor het Nazorgfonds. De gelden worden belegd conform het door het Algemeen bestuur van het Nazorgfonds vastgestelde beleggingsstatuut. De beleggingsresultaten worden tot aan het moment van feitelijke sluiting van de stortplaats verrekend met de door de exploitanten te betalen heffingen. Het Nazorgfonds heeft een eigen begroting en jaarrekening die door het Algemeen bestuur van het fonds worden vastgesteld.
Op dit moment zijn er in Brabant negen stortplaatsen, waarvan één baggerspeciedepot, waarop de wettelijke regeling van toepassing is:
1. Kragge II, Bergen op Zoom
2. Gulbergen, Nuenen
3. Spinder, Tilburg
4. Meerendonk, ‘s-Hertogenbosch
5. Zevenbergen
6. Haps
7. Vlagheide, Schijndel
8. Nyrstar, Budel-Dorplein
9. Baggerspeciedepot Dintelsas
Als vervolg op de Asset Liability Management (ALM) studie van 2019 en het uitblijven van onderzoeksresultaten hebben partijen gezamenlijk een onafhankelijke Proces Manager aangesteld. Tot op heden zijn er geen concrete resultaten opgeleverd die leiden tot verlaging van de doelvermogens, zoals beoogd met het vervolg ALM-studie 2019.
De provincie is, zoals afgesproken, in maart 2023 gestart met de eerder aangekondigde ALM-studie 2023. De uitkomsten hiervan zijn op 9 januari 2024 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten zijn op 4 maart 2024 geïnformeerd over de resultaten van de ALM-studie.
Voorafgaand heeft op 27 februari 2024 met alle vergunninghouders/exploitanten van de 7 Wm-stortplaatsen een Bestuurlijk Overleg (BOS) plaatsgevonden over de uitkomsten van de ALM-studie 2023. Er is afgesproken om de aspecten techniek, juridisch, financieel en lobby weer op te pakken, waarbij de vergunninghouders hebben toegezegd de nazorgplannen te actualiseren.
Op 12 juni 2024 is de overeenkomst uit 2019 met de exploitanten afgelopen. Onder begeleiding van een onafhankelijke jurist is verkend of een nieuwe overeenkomst noodzakelijk is, en zo ja in welke vorm. Conclusie is dat er geen nieuwe overeenkomst noodzakelijk is. Hier is in het BOS mee ingestemd.
Als uitwerking van de ALM studie 2023 en het aflopen van de overeenkomst op 12 juni 2024 zijn er in het BOS van 27 november 2024 afspraken gemaakt over het aanleveren van geactualiseerde (concept) tussentijdse nazorgplannen en het vervolgens opleggen van de zogenaamde voorlopige aanslagen, uiterlijk in december 2025. Met de exploitanten zijn we in gesprek over deze nazorgplannen, mogelijkheden m.b.t. de sluiting met overdracht, de voortgang en de locatie specifieke situaties.
In het licht van de huidige situatie is in het BOS besloten de opdrachten van de onafhankelijke Proces Manager en de onafhankelijke jurist per 1 januari 2025 te beëindigen.